Het Verhaal van Haaksbergen: 13 De Oostendorper Watermolen (1487)

RTV Sternet produceert in samenwerking met de Historische Kring Haaksbergen onder de noemer ‘Het Verhaal van Haaksbergen’ een serie over de geschiedenis van Haaksbergen. Deze keer is het onderwerp: De Oostendorper Watermolen (1487)

Toeristische attractie van formaat

De Oostendorper Watermolen is een van de populairste, drukst bezochte en meest gefotografeerde monumenten van Haaksbergen. De oudste schriftelijke vermelding van deze koren- en oliemolen in de Buurserbeek wordt gevonden in een akte van de Utrechtse bisschop David van Bourgondië, gedateerd 18 augustus 1487. De molen lag toen circa 1 km stroomafwaarts. In 1547-1548 werd de dubbele molen herbouwd op de huidige idyllisch gelegen plek.

De naam Oostendorper Watermolen komt van Johan ten Oostendorp, de boerenzoon uit Langelo die hier in 1547 pachter was. Voor zijn diensten als molenaar (mulder) werd hij in natura betaald volgens het ‘scheprecht’. Van elk mud koren mocht hij een bepaalde hoeveelheid scheppen, die hij moest verdelen tussen de keizer (Karel V), de drost van Haaksbergen en zichzelf als maalloon.

Toen de Tachtigjarige Oorlog over Twente kwam, werden de molens opnieuw verwoest. In de rekening van 1584-‘85 schreef de rentmeester van koning Philips II, dat “de molens, erven ende guederen, landen ende huysseren van den vyandts gants affgebrandt sijn”. Met de herbouw is geen haast gemaakt, waarschijnlijk omdat Unico Ripperda, de staatse drost van Haaksbergen, intussen op zijn kosten een windmolen had laten timmeren aan het begin van de huidige Eibergsestraat. Die moet daar hebben gestaan tot 1633 en bezorgde die plek de naam het Molenrot, wat de verklaring vormt voor de naamgeving van latere Molenstraat.

In 1633 had Unico’s zoon Willem van Ridderschap en Steden vergunning gekregen om de Oostendorper Watermeule in Haexbergen te herbouwen. Hij had hiervoor 17 eiken laten kappen. In 1635 waren de molens weer in bedrijf. Gedurende de volgende twee eeuwen gingen de molens een aantal keren over van de ene eigenaar op de andere, door vererving of door verkoop. De laatste particuliere eigenaren waren na 1830 Jan Hendrik Stuve en eind 1847 zijn schoonzoon Jan Willem Greve.
Tegen het einde van de jaren twintig van de vorige eeuw verkeerde het gebouw in zeer slechte staat. Na een restauratie kon in 1931 de geheel herstelde oliemolen weer in gebruik worden genomen. Bij hoog water in de nacht van 8 op 9 februari 1946 werd een deel van het complex geheel weggeslagen. De molens zijn daarna eigendom geworden van de gemeente Haaksbergen, die ze onder leiding van architect Jan Jans heeft laten herbouwen en restaureren. Bijna veertig jaar later stond het molencomplex er opnieuw verwaarloosd bij. Na een ingrijpende restauratie medio jaren ’80 worden de molens gekoesterd door meer dan twintig vrijwilligers van de Stichting Vrienden van de Hoksebargse Möll’n. De molens zijn sindsdien regelmatig in werking en zijn met het daarbij gelegen terras van hotel-restaurant Bi’j de Watermölle een van de belangrijkste toeristische attracties van Haaksbergen.

Hoe bijzonder de Oostendorper Watermolen is, kan ook worden opgemaakt uit de aanwezigheid van een miniatuur van dit monument in Madurodam. Het model is daar op 5 september 1996 onthuld door burgemeester drs. J.A.M. van Agt, samen met zijn Madurodamse collega Frenske van den Dries. De kleine Oostendorper Watermolen was een schenking van de Haaksbergse lijmen- en kleefstoffenfabriek Unipro.

Dichter

De Haaksbergse domineeszoon Herman Berghege (1864-1937) was de eerste dichter in het Twents wiens werk in boekvorm is uitgegeven. Hij wordt tot de besten in zijn genre gerekend. Toch omvat zijn bescheiden oeuvre slechts twee dichtbundels: Oet Hoksebarge en Uit het land van den Tubant. Ook toen hij niet meer in zijn geboorteplaats woonde, bleef Haaksbergen zijn belangrijkste inspiratiebron.

De Watermölle biej Hoksebarge
(uit de dichtbundel Oet Hoksebarge van Herman Berghege)

Nog heurt mien oor dat stöarig zoezen,
Nog zut mien ooge ’t draeiend rad,
Wóar ’t wit van schoem kwaamp oaver broezen
Het röstloos water, ’t frische nat.
In ’t dreuge welzand ston alleene
Nen weependoorn (= wilde roos), in vollen bleui
Dóar zat ik gèèrn, met bloote beene,
As kind, in ’t heete zunn’ gegleui.
Het wodden miej zoo vrömd te meude
As ik door noa dee mölle keek,
Ik dach dat hef joa niks van neude!
Wat maakt miej ait dee mölle week?
’t Was of dee greun gel grieze steene
Van lang vergoanen tied wat zèèn.
Was ’t bliedschop mangs? Was ’t will’ alleene?
Of troanen woar z ’an denken dèèn?
En as ik dan weer ’t water heurden
Dat brullend deur de schutte sprong
En zich in doezend fladden scheurden
Dan kreeg ik schrik. Maer dan weer drong
’t Zich zachjes (net of as ’t wol vriejen
Met al de bleumkes langs den wal),
Ten kanten op met röstig vliejen.
’k Vertrouw oe, dacht ik, nummedal.
En doezend half ’ezeene dinge,
Vertelsels half neet oetverteld,
Het eene noa het ander ginge, …
Een roadsel bleef miej ait de welt.

Bronnen:
Historie van Haaksbergen – deel III.
Aold Hoksebarge – Orgaan van de Historische Kring Haaksbergen, jg. 4, 5, 10, 20, 29.
H. Hagens – Molens, mulders, meesters. Uitg. Duoprint, Hengelo, 1979.

Kijk hier voor alle afleveringen van het Verhaal van Haaksbergen

Vertellers: Christa Wensink en Peter Jan Schoonen
Montage: Constance van Wolferen
Eindredactie: Michel van der Voort
Een productie van RTV Sternet

Het project ‘Het verhaal van Haaksbergen’ is mede mogelijk gemaakt door de Provincie Overijssel
Met dank aan de Historische Kring Haaksbergen